30 januari 2016, Arnhem
Verslaggeefster: Linda Stelma
Kan een leerplichtambtenaar ouders die aanspraak maken op vrijstelling van de verplichting tot inschrijving van hun kind op een school, verplichten tot een toelichting of niet? Daar draait het om bij een strafzaak die het Openbaar Ministerie heeft aangespannen tegen een echtpaar uit Doetinchem.
Afgelopen vrijdag moesten de ouders zich voor de tweede keer verantwoorden bij de kantonrechter in Arnhem.
Zichtbaar gespannen zijn ze, de ouders van het inmiddels zesjarige jongetje om wie het eigenlijk allemaal draait. In januari 2015 werd hij leerplichtig. In oktober 2014 stuurden zijn ouders een kennisgeving naar de gemeente waarin ze aangaven dat ze een beroep deden op ‘vrijstelling van schoolinschrijving voor schooljaar 2014/2015’. In de voorgaande jaren hadden ze alle scholen en instellingen die zich binnen een redelijke afstand van hun woning bevonden, onderzocht op gepastheid. Tegen al die scholen bleken ze overwegende bedenkingen te hebben. Dit is dan ook precies wat ze in hun kennisgeving aan de gemeente zetten. En dat zou voldoende moeten zijn, meenden de ouders op grond van de wet. Want, aldus de ouders, ‘de kennisgeving voldoet aan de wettelijke voorwaarden van artikelen 5b, 6 en 8 van de Leerplichtwet (zie kader, red.) en daaruit volgt de vrijstelling uit de wet’. Een leerplichtambtenaar van Doetinchem dacht daar anders over. Zij nodigde het echtpaar uit voor een toelichtend gesprek en stelde dat er jurisprudentie is waaruit blijkt dat van ouders in redelijkheid kan worden gevraagd om de bezwaren tegen de scholen in de woonomgeving concreet te beschrijven. Ook werd de ouders te kennen gegeven dat, indien ze hun zoon niet zouden inschrijven bij een school, er sprake zou zijn van ongeoorloofd verzuim. Een proces-verbaal lag om de hoek.
De ouders gaven aan dat ze graag wilden weten op welke jurisprudentie de leerplichtambtenaar doelde. Ook lieten ze weten dat ze hun overwegende bezwaren tegen de scholen in de omgeving ‘niet lichtvaardig’ wilden toelichten omdat het hierbij gaat om hun diepste levensbeschouwelijke overtuigingen. ‘Dit zijn kwetsbare, intieme zaken die uit de aard der zaak privé zijn’, aldus de ouders in een brief aan de leerplichtambtenaar. Inmiddels is het januari 2015 en is hun zoon leerplichtig. De ouders geven hun zoon zelf les. Een proces-verbaal volgt; het Doetinchemse echtpaar wordt ‘absoluut verzuim’ verweten.
Dan duurt het nog tot november 2015 tot de zaak voorkomt bij de rechter. De vader is in deze zaak de gedaagde. Hem wordt verweten dat hij in januari 2015 niet aan de verplichting heeft voldaan om zijn kind als leerling van een school in te schrijven. De vader verdedigt zichzelf en voert aan dat hij en zijn vrouw moeten voldoen aan regels die hen niet uit de wet bekend zijn en ‘die ons ook niet verduidelijkt worden wanneer wij daar meerdere keren om vragen’. Hij verzoekt om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren en ‘de zaak daarmee af te doen’. Maar zo makkelijk gaat het niet. De rechter beslist dat het Openbaar Ministerie niet heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van een behoorlijke procesorde en verwerpt daarom het verweer van de vader.
Afgelopen vrijdag, 29 januari 2016, moest de vader opnieuw voorkomen. Met zijn vrouw is hij naar het Paleis van Justitie in Arnhem afgereisd. ‘Ja, we zijn gespannen’, zeggen ze. En ze zijn gefrustreerd, en boos. ‘We doen wat de wet van ons vraagt en nu sta ik voor de rechter. En dat terwijl je verwacht dat de wet je juist tegen dit soort dingen beschermt’, aldus de vader.
Eenmaal in de rechtszaal moet de vader in zijn eentje aan een tafel voor de rechter zitten. Naast de rechter bevinden zich de officier van justitie en de griffier. Aan een tafeltje naast de vader zit zijn advocaat, die hij dit keer heeft ingeschakeld. Achter hem zit zijn vrouw, op de publieke tribune. Twee vrienden zijn gekomen om ondersteuning te bieden.
Nadat de rechter de vader enkele standaardvragen heeft gesteld – wie bent u? bent u eerder met justitie in aanraking geweest? – vraagt de rechter hem nogmaals (net als in de eerste zitting) wat zijn bezwaren zijn tegen de scholen in de omgeving. De vader beroept zich, op advies van zijn advocaat op zijn zwijgrecht. Vervolgens krijgt de officier van justitie het woord. In haar requisitoir van bijna zeven A’4tjes geeft ze een inleiding op de leerplichtwet. Ze geeft aan dat er meerdere van dit soort zaken spelen in Nederland en dat het doel van de voorgelegde zaak is om jurisprudentie te verkrijgen rondom de geldigheid van richtingbezwaren. In haar betoog strooit de officier van justitie met artikelen uit de leerplichtwet en met de parketnummers van zaken uit het verleden. Ouders mogen geen beroep doen op vrijstelling puur en alleen omdat ze thuisonderwijs willen geven en ook pedagogische overwegingen kunnen niet ten grondslag liggen aan een geslaagd beroep op richtingvrijstelling. ‘De vrijstellingsgrond van het voorgestelde artikel 5 onder b (zie kader, red.) zou uitsluitend gebaseerd mogen zijn op de richting en niet op de soort van het onderwijs.’ Ze geeft vervolgens aan dat op basis van jurisprudentie moet worden begrepen dat de rechter dient te onderzoeken of de bedenkingen van ouders inderdaad de richting van het onderwijs betreffen. De bron hiervoor is volgens de leerplichtambtenaar een rechtszaak uit 2003 waarin ook staat dat degene die zich op de vrijstelling beroept duidelijk aan moet geven wat zijn bedenkingen zijn.
De rechter mag vervolgens niet het gewicht van die bedenkingen beoordelen, aldus de jurisprudentie. De officier van justitie: ‘Met het oog daarop dient de verdachte aan te geven ‘welke het bezwaar is tegen het onderwijs op de scholen of de instellingen die zich binnen redelijke afstand van zijn woning bevinden en waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, opdat de rechter kan beoordelen of dit bezwaar de richting van het op die scholen gegeven onderwijs betreft.’ Ze voegt nog toe dat het lijkt of de ouders bezwaren hebben tegen het onderwijs in het algemeen, de pedagogische grondslag van het onderwijs, de soort van het onderwijs en de leerplicht in het algemeen. ‘Derhalve kan niet worden geoordeeld dat verdachte zich op goede gronden heeft beroepen op de vrijstelling en heeft verdachte aldus niet van rechtswege een vrijstelling verkregen.’ De eis: een boete van duizend euro waarvan vijfhonderd voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar.
Hierna krijgt de advocaat van de ouders de gelegenheid hen te verdedigen. Hij legt uit waarom hij de vader heeft geadviseerd zich niet te uiten over de inhoud van zijn bezwaren. Dan loopt hij risico dat de rechter zegt: u kunt geen beroep doen op die vrijstelling. Volgens de advocaat heeft de bestuursrechter al lang uitgemaakt dat een leerplichtambtenaar helemaal niet mag onderzoeken of die richtingsbezwaren daadwerkelijk voldoende zijn. Ook hij strooit met nummers van zaken uit het verleden. Hij wijst op een zaak waarin de kantonrechter de leerplichtambtenaar heeft verboden bedenkingen van de ouders te onderzoeken. Pas als er sprake is van een verdenking mag een leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaken. En die was er niet rondom deze zaak, aldus de advocaat. Zijn conclusie: de officier van justitie is niet-ontvankelijk in de strafvervolging. Ofwel: ze mág de gedaagde ouders helemaal niet vervolgen. Vervolgens beroept ook hij zich op eerdere zaken die gespeeld hebben rondom de leerplicht. In een aantal gemeenten was het de afgelopen jaren wél voldoende een kennisgeving in te dienen zonder een verklaring. In Rijswijk bijvoorbeeld, Drechtenland, Hoofddorp, Zeewolde, Lelystad, Apeldoorn.
De officier van justitie, die gelegenheid krijgt te reageren op de pleitnota van de advocaat, blijft bij haar standpunt dat de ouders te weinig toelichting hebben gegeven en dat er daarom een verdenking was. ‘Er wordt één A4’tje overlegd aan de leerplichtambtenaar. De stelling van de raadsman is dan eigenlijk: ”De leerplichtambtenaar is een stempelmachine.” Hij kijkt of er een levensbeschouwing is en of er bezwaar wordt gemaakt. Stempel erop, vrijstelling verleend. Nou dat kan níét waar zijn. Er móét een onderbouwing komen.’
De advocaat reageert door erop te wijzen dat er geen verdenking was omdat ouders geen vragen van de leerplichtambtenaar hóéven te beantwoorden. Hij vindt het ook te kort door de bocht dat de leerplichtambtenaar als stempelmachine zou worden gezien door de familie. Hij haalt een e-mail aan waarin de vrouw in drie A4’tjes aan de leerplichtambtenaar heeft uitgelegd hoe ze te werk zijn gegaan in hun zoektocht. ‘Helaas kwamen wij keer op keer tot de teleurstellende conclusie dat wij ons toch echt niet in de richting van de school konden vinden en dat deze niet of onvoldoende aansloot bij onze levensovertuiging’, aldus de moeder.
De vader krijgt als verdachte het laatste woord in deze zitting. ‘Ik heb heel zorgvuldig onderzoek gedaan en precies gekeken aan welke voorwaarden ik moest voldoen volgens de wet. Ik verwacht dan ook een beoordeling op basis van die wet en niet vanwege het feit dat het vreemd is dat het zo zou gaan.’
De uitspraak is komende vrijdag. De ouders hopen op vrijspraak zodat ze de zaak achter zich kunnen laten en verder kunnen gaan met hun leven. ‘Deze zaak is continu op de achtergrond en soms ook op de voorgrond aanwezig. We zijn constant aan het bellen en mailen over deze zaak’, aldus de moeder. Haar man vult aan: ‘We hopen echt heel erg dat we gelijk krijgen. Het is heel vervelend om in het verdachtenbankje te zitten en door de officier van justitie als strafbare dader te worden neergezet.’ Het echtpaar is echter bang dat er een veroordeling volgt. ‘Maar we bidden om een andere uitkomst.’ Hoe de uitspraak van de rechter ook mag luiden, deze zaak is nog niet voorbij, stelt de advocaat van het stel. ‘Het is zó principieel dat één van tweeën, óf de gedaagde, óf de eiser, in beroep gaat.’
b. zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning – of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland – gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben;
a. de gegevens van de jongere betreffende:
1°. het persoonsgebonden nummer;
2°. de naam, de geboortedatum, het geslacht, het adres en de woonplaats, de postcode van de woonplaats; en
3°. of eerder een beroep op vrijstelling van de leerplicht is gedaan.
b. op welke grond zij een beroep op vrijstelling menen te mogen maken.
2.
Deze kennisgeving moet worden ingediend:
a. ten minste een maand voordat de jongere leerplichtig wordt, indien zij betrekking heeft op de aanvang van de leerplicht, en
b. zolang nadien aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt, elk jaar opnieuw voor 1 juli.
3.
Het tweede lid onder b is niet van toepassing, indien uit de in artikel 7 bedoelde verklaring blijkt, dat de jongere nooit geschikt zal zijn een school onderscheidenlijk een instelling te bezoeken.
4.
Burgemeester en wethouders verstrekken aan Onze Minister de volgende gegevens van de jongere voor wie op grond van het eerste lid een beroep op vrijstelling wordt gedaan:
a. het persoonsgebonden nummer, de postcode van de woonplaats;
b. de begin- en einddatum van de vrijstelling;
c. of eerder beroep is gedaan op de vrijstelling van de leerplicht; en
d. indien de jongere niet eerder onderwijs binnen Nederland heeft gevolgd: de naam, adres en woonplaats, geslacht en geboortedatum.
5.
Onze Minister neemt de volgende op grond van het vierde lid door burgemeester en wethouders verstrekte gegevens op in het register vrijstellingen en vervangende leerplicht:
a. het persoonsgebonden nummer;
b. de begin- en einddatum van de vrijstelling;
c. of eerder een beroep op vrijstelling van de leerplicht is gedaan;
d. de woongemeente; en
e. het gegeven dat het een vrijstelling van de leerplicht betreft.
Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder b kan slechts worden gedaan, indien de kennisgeving de verklaring bevat, dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning – of, bij het ontbreken van een vaste verblijfplaats, op alle binnen Nederland – gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen bestaan.
2.
Deze verklaring is niet geldig, indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk een instelling van de richting waartegen bedenkingen worden geuit.
2. Blijkt aan de ambtenaar dat de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen weigeren de jongere als leerling van een school onderscheidenlijk als deelnemer bij een instelling te laten inschrijven, zonder dat zij op grond van artikel 5, 5a of 15 van deze verplichting zijn vrijgesteld, of dat zij niet zorgen, dat de leerplichtige jongere de school of de jongere die kwalificatieplichtig is de school of instelling geregeld bezoekt, zonder dat zij op grond van artikel 11 van deze verplichting zijn vrijgesteld, dan zendt hij proces-verbaal van zijn bevindingen aan de officier van justitie.
5. Indien de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen reeds eerder zijn veroordeeld wegens het niet nakomen van de verplichtingen, opgelegd in artikel 2, eerste lid, of artikel 4a, zendt de ambtenaar een afschrift van het proces-verbaal aan de raad voor de kinderbescherming.