“Het is goed om pluriformiteit institutioneel te erkennen”
James Kennedy, hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de UvA, ziet het ongemak met artikel 23 van de grondwet wel. Het wetsartikel – en de daarin opgenomen onderwijsvrijheid – is immers geschreven voor de samenleving van 1920, niet voor die van 2020. Toch heeft het Nederlandse stelsel grote verdiensten, die zich nog altijd bewijzen. “Onderwijsvrijheid heeft politieke spanningen voorkomen.”
Toen de christelijke Amerikaan James Kennedy in Nederland een school zocht voor zijn kinderen, kon hij kiezen uit openbare instellingen en diverse christelijke scholen. Hij vond het prettig dat hij de voor- en nadelen van de scholen kon afwegen zonder zich druk te maken om de kosten van het onderwijs. “In Amerika wordt alleen het neutraal onderwijs gefinancierd door de overheid. Als je voor je kinderen een christelijke school wilt, dan kost dat duizenden dollars per jaar.”
Daarmee is een van de belangrijkste verdiensten van het Nederlandse onderwijsstelsel genoemd: de keuze die ouders en leerlingen hebben voor onderwijs dat bij hen past. “De variëteit in het aanbod was in 1920 een grote verworvenheid, en is dat nog steeds. Het is niet one size fits all. Juist in deze moderne tijd is dit belangrijk. Burgers zijn steeds mondiger en hebben specifieke wensen.” Nederlanders zijn bovendien gehecht geraakt aan die keuzemogelijkheid. Al gebruiken ze die anders dan honderd jaar geleden.
Heibel
In historisch perspectief valt een andere verdienste van het stelsel op. De pacificatie van de schoolstrijd heeft volgens Kennedy de verschillen tussen bevolkingsgroepen verkleind. Onderwijsvrijheid heeft politieke spanningen kunnen voorkomen. “Katholieken en protestanten hebben elkaar niet hoeven bevechten over wat er in de openbare school geleerd moest worden. Zo’n gevecht kan veel eisen van een samenleving. Je ziet het in België, waar de schoolstrijd pas in de jaren vijftig werd beslecht. Maar ook in de Verenigde Staten, waar veel druk staat op wat de openbare scholen wel of niet moeten onderwijzen. Er is al vijftig jaar heibel over de vraag of er gebeden mag worden in deschool; vroeger was er veel discussie over de vraag of de protestantse bijbel of de katholieke moest worden gelezen. Er gaat in Amerika veel energie op aan de richting die de openbare school moet inslaan.” Kennedy is blij dat dit in Nederland niet hoeft, dankzij de mentaliteit van agree to disagree.
Hij vindt het goed dat er een institutionele erkenning is van het feit dat Nederland een pluriforme samenleving is. Het dempen van spanningen tussen bevolkingsgroepen speelt nog steeds een beetje, al gaat het niet meer om de massa, maar om kleine minderheden. Hij is niet erg onder de indruk van de discussie die nu en dan oplaait over artikel 23, al begrijpt hij die wel. “Er is niet veel animo meer in de samenleving om verschillende scholen te hebben. Maar er is ook niet veel animo om ze af te schaffen. Een aantal jaren geleden leek de urgentie van het debat groot, vanwege de komst van moslims naar Nederland. Toch is dat geen terugkerend punt gebleken.” En dan nog: zouden er duizenden moslims staan te trappelen om scholen op te richten, dan is dat juist een reden om het grondwetsartikel in stand te houden. “Islamitische scholen moeten dezelfde ruimte krijgen als andere scholen. Dat is het hele punt van artikel 23: dat je ruimte geeft aan mensen waar je het in levensbeschouwelijke zin mee oneens bent. Zij moeten ook de middelen krijgen om hun eigen onderwijs in te richten.”
Kennedy gelooft ook niet in een ander bezwaar dat vaak tegen artikel 23 in stelling wordt gebracht, namelijk dat onderwijsvrijheid segregatie in de hand werkt. “Juist het Amerikaanse onderwijsmodel heeft tot veel woonsegregatie geleid, want mensen wilden voorkomen dat hun kinderen bij andere raciale groepen in de lokale openbare school terecht zouden komen. Overigens is het niet bewezen dat segregatie een groot probleem is in Nederland. Afzondering komt wel voor bij scholen voor kleine minderheden, waar levensbeschouwing een zware rol speelt bij de toelating van leerlingen en docenten. Maar het zijn precies die groepen die je de ruimte wilt geven met artikel 23.”
Religieuze waarden
Het stelsel functioneert al met al goed. Het godsdienstige aspect ervan is volgens Kennedy zelfs aantrekkelijk voor de huidige bevolking. “Mensen gaan niet meer naar de kerk, maar uit enquêtes blijkt dat zeventig procent van de Nederlanders religieuze waarden belangrijk vindt voor de opvoeding. Ze waarderen het als hun kinderen via de school een christelijk normen- en waardenpatroon meekrijgen.”
Zijn er dan geen nadelen aan de Nederlandse onderwijsvrijheid? Toch wel. Kennedy noemt de bureaucratie van het systeem, en een zekere ondoelmatigheid die ermee gepaard gaat. “Op papier financiert de overheid verscheidenheid, maar in praktijk is dat deels een illusie. Scholen lijken enorm op elkaar.” Daar komt bij dat overheidsinitiatieven verkruimelen. Het is bijvoorbeeld moeilijk om programma’s voor actief burgerschap in het onderwijs te bevorderen. “Die kun je als overheid niet doorduwen, omdat ze samenhangen met levensbeschouwing. Uit onderzoek blijkt dat binnen Europa de Nederlandse veertien- en vijftienjarigen het minst weten van hun eigen politieke stelsel én het meest vijandig staan ten opzichte van nieuwkomers. Ze weten niet precies wat het betekent om Nederlander te zijn. Ik zeg niet dat je dit probleem oplost als je iedereen naar een openbare school stuurt. Maar het is wel een aandachtspunt, vind ik.”
Stimulans
Kennedy erkent dat er een zekere spanning kan zijn tussen vrijheid en de bemoeienis van de overheid met onderwijskwaliteit. Het opschroeven van de minimumeisen zou hiervoor een oplossing kunnen zijn, al is het succes daarvan niet gegarandeerd, zo blijkt uit Amerikaanse voorbeelden. Nederlandse scholen behalen sowieso een betere onderwijskwaliteit dan Amerikaanse. “Openbare scholen in de Verenigde Staten presteren minder goed dan hier, uitzonderingen daargelaten. Er leeft daar een brede democratische notie dat de school er is voor iedereen, en dat de lat voor prestaties daarom niet te hoog moet worden gelegd. Hier moeten de openbare scholen zich meten met de bijzondere. Dat is toch een stimulans om goed te presteren.”
Wat is Kennedy’s oordeel over het christelijke onderwijs dat zijn kinderen krijgen? Hij neemt het protestants-christelijke gymnasium van zijn dochter als voorbeeld. “Daar hebben ze een identiteitsmedewerker in dienst. Maar je ziet dat leraren en leerlingen allemaal anders staan in die levensovertuiging. Dan krijg je ‘een beetje’ een christelijke school. Er zijn wel dagopeningen en stichtelijke woorden met kerst – heel kort. En toch is het christelijke normen- en waardenpatroon aanwezig. Je ziet het in het pedagogische klimaat, in hoe men met elkaar omgaat. Een buitenstaander zal het zeker opmerken.”
bron: jaarboekje 2011 p 11-13, www.onderwijsraad.nl
Het hele punt van artikel 23 is:
dat je ruimte geeft aan mensen waar je het in levensbeschouwelijke zin mee oneens bent. Zij moeten ook de middelen krijgen om hun eigen onderwijs in te richten.Prof. Dr. James Kennedy