Hiervoor maken wij ons sterk
Voor het notaoverleg van de Tweede Kamercommissie OCW op 29 september aanstaande brengen wij graag de volgende punten (opnieuw) onder de aandacht van de betrokken fractiewoordvoerders. Wij moedigen staatssecretaris Dekker aan om met goed onderbouwde antwoorden te komen en zien uit naar zijn mondelinge beantwoording van de vragen.
- De vrijheid van onderwijs als verwoord in artikel 23 van de Grondwet komt niet voort uit de Pacificatie van 1917, maar uit de Grondwet van 1848. Al meer dan 165 jaar erkent de Nederlandse staat dat haar geen monopolie op het onderwijs toekomt.
- De vrijheid van onderwijs is onlosmakelijk verbonden met het begrip ‘richting’.
- De huidige maatschappelijke ontwikkeling vraagt niet om ‘richtingvrij’ plannen, maar om het opnieuw breder definiëren van het begrip richting.
- Voor ouders blijft het van essentieel belang duidelijk te weten waar een school voor staat. Alleen dan kunnen zij bepalen of de school in kwestie een middel kan zijn dat hen in staat stelt hun gevoelde verantwoordelijkheid ten opzichte van hun kinderen vorm te geven.
- Niet de overheid plant het onderwijs, maar de vraag van ouders stuurt de stichting van scholen.
- De voorgestelde maatregelen van de staatssecretaris verzwakken het begrip ‘richting’ en leiden de facto tot het afschaffen van de onderwijsvrijheid.
- Godsdienstvrijheid en de daaruit voortvloeiende onderwijsvrijheid zijn afweerrechten. De staatssecretaris erkent dit in zijn brief. De praktische gevolgtrekking dat de overheid zich derhalve moet onthouden van ingrijpen op dit vlak ontbreekt echter.
- Het voorstel om artikel 5 onder b van de Leerplichtwet te laten vervallen impliceert feitelijk een verbod op het hebben van bedenkingen tegen de richting van scholen. Dit is ongrondwettelijk.
- Het stichten van een particuliere school is een praktische onmogelijkheid. De vrijheid om te kiezen voor een onmogelijkheid is geen vrijheid.
- De vrijheid van onderwijs heeft betrekking op alle vormen van onderwijs, niet slechts op schoolonderwijs.
- Grondwet Artikel 23.2 stelt niet dat het stichten van scholen vrij is, maar dat het geven van onderwijs vrij is.
- Omdat het geven van onderwijs vrij is, vormt een wettelijke vrijstelling van de leerplicht geen hindernis voor het verlenen of ontvangen van onderwijs: artikel 23 Grondwet geeft de wettelijke mogelijkheid voor onderwijs aan kinderen van vrijgestelde ouders.
- Op basis van artikel 23 van de Grondwet is thuisonderwijs als vorm van onderwijs echter altijd legaal gebleven en derhalve nooit geschrapt. Thuisonderwijs werd alleen als de zelfstandige grond voor vrijstelling van de inschrijfplicht uit de Leerplichtwet verwijderd.
- Kinderen van vrijgestelde ouders worden niet “thuisgehouden van school”.
- Vrijgestelde ouders voorzien op eigen initiatief en op eigen kosten, zonder dat de overheid hen daartoe hoeft aan te zetten, in onderwijs aan hun kinderen. Door vorming en intervisie werken zij samen aan kwalitatief goed onderwijs.
- Het aantal vrijstellingen is geen reden tot zorg. De toename van het aantal vrijstellingen laat zich afdoende verklaren uit (1) betere registratie van de vrijstellingen, (2) vrijstellingen voor volgende kinderen uit hetzelfde gezin en (3) bredere bekendheid van artikel 5 onder b van de Leerplichtwet, o.a. door de betere toegang tot informatie via het internet.
- Ook de geringe omvang van een groep mag nooit een reden zijn om hen een vrijheid te ontnemen. Hoe klein de groep ook is, voor deze ouders en hun kinderen zal de vrijheid van onderwijs niet meer bestaan als het voorstel van de staatssecretaris wordt uitgevoerd.
- Het rapport van Wetenschappelijk Bureau Openbaar Ministerie ondersteunt het voorstel van de staatssecretaris niet.
- Als de overheid vermoedt [1] dat er mensen zijn die artikel 5 onder b oneigenlijk gebruiken, dan zal zij de haar ter beschikking staande mogelijkheden in de wet moeten aanwenden om hieraan te werken.
- Het plan om vanwege vermeend oneigenlijk gebruik een regeling af te schaffen getuigt van net zoveel minachting voor de regeling als het oneigenlijk gebruik in kwestie.
- De vergelijking met de praktijk in Duitsland is niet aan de orde omdat de onderliggende (grond-) wetgeving fundamenteel verschilt.
- In Duitsland bestaat geen wettelijke basis voor thuisonderwijs. In Nederland geldt de grondwettelijke vrijheid van onderwijs.
- Het creëren van een nieuw burgerlijk recht (=thuisonderwijs in de Duitse situatie) staat niet gelijk aan het wegnemen van een burgerlijk recht (vrijheid van onderwijs in de Nederlandse situatie).
- Een Wob-verzoek [2] naar aanleiding van de brief van de staatssecretaris heeft uitgewezen dat deze zich vooral baseert op zijn persoonlijke mening en niet op een feitelijke of wetenschappelijke onderbouwing van zijn standpunten.
- De aannames van de staatssecretaris worden weersproken door de onderzoeken die het ministerie van OCW in het verleden zelf heeft laten uitvoeren.
- Door de staatssecretaris is geen nieuw onderzoek dat zijn beweringen zou kunnen staven.
- Ook internationale onderzoeken geven geen aanleiding voor zijn opvattingen.
[1] Zie het rapport Wetenschappelijk Bureau Openbaar Ministerie, juni 2012: ‘Het begrip ‘richting’ en artikel 5 van de Leerplichtwet 1969’
[2] http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2013/11/04/besluit-wob-verzoek-artikel-5b-leerplichtwet.html